Symptomen en klachten door CVI
Kinderen met een cerebrale visuele stoornis (CVI) ervaren problemen met het kijken en de verwerking van het zien. De klachten en symptomen kunnen verschillend zijn per persoon. Hieronder vind je voorbeelden van problemen die een kind met CVI kan ervaren.
Gezichtsscherpte, gezichtsveld, oogbewegingen
Sommige kinderen met CVI hebben een verminderde gezichtsscherpte en/of een kleiner gezichtsveld. Dit kan extra problemen geven bij het verwerken en begrijpen van visuele informatie.
Een kleiner gezichtsveld kan het lastig maken om overzicht te krijgen, bij bewegen in de ruimte en bij het spelen en sporten. Een lagere gezichtsscherpte maakt het waarnemen van details moeilijker.
Bij CVI kunnen oogbewegingsproblemen voorkomen. Daardoor heeft men meer moeite om de ogen te richten op een bepaald beeld en dit vast te houden.
Kijken gaat soms goed en soms minder goed
Bij kinderen met CVI gaat gericht en aandachtig kijken de ene keer beter dan de andere keer. Soms verschilt dit van dag tot dag, of zelfs van uur tot uur. Dit kan komen door factoren zoals vermoeidheid, ziekte of een drukke of onbekende omgeving of situatie.
Zwakkere visuele aandacht
Bij kinderen met CVI is de visuele aandacht vaak kort, vluchtig en minder gericht. Visuele aandacht is belangrijk voor het goed kunnen richten op, selecteren, opnemen en verwerken van wat je ziet. Kinderen met CVI hebben als gevolg van een zwakkere visuele aandacht vaak problemen met (visueel) overzicht krijgen over een situatie en visuele informatie te selecteren in drukke situaties.
Bij problemen met visuele aandacht kan het volgende gedrag opvallen:
- moeite met onderscheiden van voorwerpen als er veel omheen ligt (bv. speelgoed in een bak, een potje in de voorraadkast) of moeite met overzicht en onderscheiden van personen in drukkere situaties zoals een vol schoolplein;
- overprikkeld raken als er teveel te zien is. Kinderen maken dan soms meer gebruik van de tast of van het gehoor dan dat ze actief kijken;
- wegkijken bij een grote hoeveelheid visuele informatie (bijvoorbeeld een drukke kijkplaat uit een prentenboek waaruit wordt voorgelezen);
- wegkijken en geen oogcontact maken tijdens luisteren naar wat een ander vertelt, of als het kind zelf iets vertelt.
Meer tijd nodig om te kijken
Kinderen met CVI hebben vaak meer tijd nodig om dingen te onderscheiden en te zien. Kijken gaat niet altijd vanzelf. Het kost meer inspanning en energie om ergens langer op te focussen, alert te blijven en dit vol te houden.
Problemen met visuele herkenning
Er zijn kinderen met CVI die moeite hebben met het herkennen van vormen, voorwerpen, personen, gezichtsuitdrukkingen of afbeeldingen en plaatjes.
Oog-handcoördinatie en ruimtelijk visueel handelen
Kinderen met CVI kunnen problemen ervaren met vaardigheden waarbij je oog-handcoördinatie en een goed ruimtelijk inzicht nodig hebt. Denk bij kinderen aan het aanprikken van een stukje fruit, een ring op de ringentoren plaatsen, een muntje in een spaarpot doen. Leren bouwen, puzzelen en (na-)tekenen gaat vaak minder vanzelfsprekend.
Zien van beweging en afstand inschatten
Er zijn kinderen met CVI die moeite hebben met het volgen van beweging, het inschatten van de snelheid van bewegende voorwerpen en het inschatten van afstanden. Spelletjes op de tablet of computer kunnen lastig zijn door de snel bewegende beelden.
Ook kan het moeilijk zijn om voorwerpen en personen die in de ruimte of buiten in beweging zijn, te zien en te volgen. Denk hierbij aan een bewegende bal, een rennend kind, een fietser of een auto. Daarnaast kan het moeilijker zijn om afstanden in te schatten. Bijvoorbeeld hoe ver een beker op de tafel of een auto op het kruispunt van je vandaan is.
Bewegen in de ruimte, diepte inschatten en ruimtelijke oriëntatie
Bij het binnenshuis of buitenshuis bewegen, kan het opvallen dat het kind aarzelt bij drempels en kleurverschillen op de vloer of bij schaduwen op de ondergrond. Het lijkt dan alsof het kind niet goed kan inschatten of er een hoogteverschil is. Ook kunnen kinderen angstig zijn bij het leren traplopen en bijvoorbeeld liever zittend de trap af gaan.
Deze moeite met het inschatten van de hoogte of diepte kan te maken hebben met problemen in de visuele informatieverwerking. Later in de ontwikkeling kan misschien opvallen dat het langer duurt voordat het kind zich kan oriënteren in een nieuwe omgeving. Bijvoorbeeld op de camping tijdens de vakantie, of op de route naar het nieuwe schoolgebouw.