Onderzoek en diagnose rondom CVI
Er is specialistisch onderzoek nodig om vast te stellen of een kind (of in een enkel geval een volwassene) een cerebrale visuele stoornis (CVI) heeft of niet. Daarvoor is een verwijzing nodig. Het onderzoek vindt plaats in een expertisecentrum voor mensen met een visuele beperking, zoals dat van Bartiméus.
Al bij controle op het consultatiebureau kunnen er aanwijzingen zijn dat een kind moeite heeft met kijken. Dan vindt een verwijzing plaats naar de oogarts. De oogarts doet onderzoek naar de gezichtsscherpte, het gezichtsveld en kijkt of er afwijkingen zijn aan het oog. Ook onderzoekt de oogarts of een kind een bril nodig heeft. Als de oogarts vermoedt dat er problemen zijn met het verwerken van het zien, zal hij of zij doorverwijzen naar een expertisecentrum voor mensen met een visuele beperking, zoals Bartiméus. Ook de kinderrevalidatiearts, de kinderarts of kinderneuroloog kan een kind doorverwijzen naar een expertisecentrum.
Diagnostisch onderzoek bij Bartiméus
Binnen Bartméus vindt diagnostisch onderzoek plaats in het Expertisecentrum voor Diagnostiek naar Visuele Aandoeningen. Bij de diagnostiek zijn verschillende deskundigen betrokken, een zogeheten multidisciplinair team.
Na de onderzoeken is duidelijk in welke mate een kind belemmeringen ondervindt bij het kijken:
- welke gevolgen dit kan hebben voor zijn of haar ontwikkeling;
- welke gevolgen dit kan hebben voor het uitvoeren van allerlei dagelijkse activiteiten;
- welke interventies en ondersteuning nodig zijn.
Als het kind jonger is dan 5 of 6 jaar, is het vaak nog moeilijk om vast te stellen of er sprake is van CVI. Zo lang het nog niet zeker is, spreken we van een ‘werkdiagnose CVI’ of een ‘waarschijnlijkheidsdiagnose CVI’.
Als een kind iets ouder is, wordt uitgebreider onderzoek mogelijk. Dat maakt het mogelijk om beter te beoordelen hoe de ontwikkeling en de verwerking van het zien verlopen en vast te stellen of er sprake is van CVI.
Wie is betrokken bij welk onderzoek?
Verschillende onderzoekers zijn betrokken bij het onderzoek naar CVI. Welke onderzoeken mogelijk zijn, hangt af van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind. Het kan dus zijn dat onderstaande onderzoeken niet allemaal plaatsvinden.
Binnen het expertisecentrum van Bartiméus voert een team van verschillende CVI-deskundigen de onderzoeken uit. Dit multidisciplinaire team is gespecialiseerd in onderzoek bij kinderen. In dit team werken onder andere een oogarts, een orthoptist en een gezondheidszorgpsycholoog samen.
Oogarts en orthoptist
De oogarts en de orthoptist richten zich op het oog en onderzoeken verschillende visuele functies, zoals gezichtsscherpte en het gezichtsveld, de oogbewegingen en de accommodatie, het kleurenzien en contrastzien. De oogarts kijkt naar de functie van het oog, zoals de oogzenuw en het netvlies.
Tijdens het onderzoek krijgen ouders vragen voorgelegd over de zwangerschap, geboorte en de ontwikkelingsgeschiedenis van het kind. Er worden ook vragen gesteld over wat opvalt in het zien bij hun kind.
Gezondheidszorgpsycholoog (GZ-psycholoog)
De GZ-psycholoog of neuropsycholoog onderzoekt hoe een kind visuele informatie verwerkt. Er wordt onderzoek gedaan naar onder andere de visuele aandacht, de visuele herkenning en visueel begrip, de snelheid van visuele informatieverwerking, de verwerking van ruimtelijke informatie, de visuomotoriek en het visueel werkgeheugen.
Daarnaast onderzoekt de GZ-psycholoog het ontwikkelingsniveau (cognitieve niveau) van het kind en functies zoals de aandacht, het geheugen en de sociaal emotionele ontwikkeling. Dit is belangrijk om goed zicht te krijgen op de vaardigheden en mogelijkheden van een kind en om te kunnen beoordelen hoe de problemen met het zien zich hiertoe verhouden. Ook wordt bij het onderzoek naar CVI gekeken of er andere verklaringen zijn voor de belemmeringen op het gebied van het zien.
Observatie
Naast de onderzoeken binnen het expertisecentrum wordt afgewogen of er aanleiding is om observaties te doen. Het gaat hierbij om observatie van het visueel functioneren van het kind op het dagverblijf of op school. Zo nodig kan er onderzoek door een ergotherapeut of kinderfysiotherapeut volgen.
De onderzoeken worden vaak na verloop van tijd herhaald, bijvoorbeeld voordat een kind naar groep 3 gaat en voor de overstap naar het voortgezet onderwijs.